Het eindeloze gezever van natuurfotografen
en waarom ze geen gelijk hebben
Als je als fotograaf een beetje in de kijker loopt, kun je rekenen op een aardige hoeveelheid feedback. Dat is heel behulpzaam en het geeft je het gevoel dat er ook daadwerkelijk naar je beelden gekeken wordt. De meeste feedback bestaat uit een hartje of een duimpje, maar de commentaren zijn ook leuk om te lezen. Vaak zijn dat complimenten, maar een enkele keer ook een tip of een vraag. Dat vind ik zelf altijd wel het leukste: je hebt altijd ruimte om te verbeteren, of je kan een ander verder op weg helpen. Veelal gaan de opmerkingen over het gekozen standpunt, framing of nabewerking. Maar heel af en toe zie ik (en niet alleen bij mezelf) nog weleens een hele zure reactie staan, waarbij ik me afvraag “wie in deze wereld wordt nu beter met deze opmerking?”. Meestal leg ik deze comments – die vrijwel alleen maar de nabewerking betreffen – maar terzijde, en ga over tot de orde van de dag.

Na een minuut ben ik de zuurpruimen allang weer vergeten, totdat afgelopen week op een en dezelfde dag twee dingen mij triggerden. Ik realiseerde me dat er iets fundamenteels anders in het hoofd omgaat van de leveranciers van dit soort commentaren.
Op een besloten groep voor natuurfotografie werd door iemand nogal afwijzend gereageerd op de kleur in een foto – niet mijn foto, maar ik voelde hem binnenkomen. En een uurtje later las ik een artikel waarin werd gerefereerd aan de natuurgetrouwheid van bepaalde foto’s. Het feit dat dit werd genoemd, en de manier waarop dat werd toegelicht riep bij mij hetzelfde gevoel op als de zuurpruimen met hun niets toevoegende commentaren.



Voor mij is fotografie een vorm van expressie, een uitlaatklep en een bijkomende bezigheid als ik ergens op een leuke plek ben. Net als vrijwel iedereen maak ik vakantiefoto’s, maar ik ga er vaak ook bewust op uit om foto’s te maken. Of eigenlijk, om te genieten wat er om me heen te zien, te ruiken en te horen is (of juist niet – heerlijk, stilte), en dat tegelijk vast te leggen. Eenmaal thuis is er nog de nabewerking, en in combinatie met de keuze van het geschoten beeld is dat de handtekening van jou als fotograaf. Je kadert zelf het beeld in, en in de nabewerking leg je de accenten van wat je belangrijk acht.
Eén van de dingen die ik graag benadruk in mijn foto’s is de schoonheid van de natuur. Daar past geen hijskraan aan de horizon bij, die haal ik dus weg. Maar hoe graag ik ook een hert op een bospad zou willen zien staan, ik voeg hem niet toe en wacht wel een keer totdat ik hem echt zo heb vastgelegd.
Je onderwerp benadrukken doe je echter niet alleen door storende elementen te verwijderen, maar ook door eeuwenoude trucs van beeldmakers te gebruiken. Het versterken van lichtinval bijvoorbeeld. De schilder Rembrandt was daar al meester in, maar ook de eerste analoge fotografen hadden al snel door hoe je in het ontwikkelproces je onderwerp net iets beter in de schijnwerpers kon zetten. Hoe en wat een fotograaf kiest om toe te passen in de nabewerking is persoonlijk. Het is beeldbepalend en meestal ook een signatuur waaraan de fotograaf herkenbaar is.
En dat druist rechtstreeks in tegen de zelfopgelegde wetten van de natuurfotograaf, die fotograferen slechts lijkt te zien als een vorm van documenteren. Niet zelden vergezeld van een lang verhaal wordt er een foto getoond als climax van een avontuur in het bos. Aan de foto is meteen wel te zien dat deze rechtstreeks vanuit de camera is geüpload. De nabewerking is dus door de camera zelf uitgevoerd en slechts in een uitzonderlijk geval weet die camera wat je echt wilde vastleggen. Door niet zelf na te bewerken (maar dit aan een apparaat over te laten) meent een groeiende groep zelfverklaarde fotografen natuurgetrouwe beelden te maken.
Ignorance is bliss. Maar alsjeblieft, houd dan dat wijzende vingertje bij je, en laat de echte fotografen hun werk doen.